Sierdruk gedicht van René de Clercq

65,00

Nederlandstalige, sierdruk, begin 20ste eeuw, van een gedicht ter verheerlijking van het heidendom door René Declercq  (1877-1932)  45 x 34 cm

1 op voorraad

Beschrijving

This post is also available in: English

René Declercq werd in Deerlijk geboren op 14 november 1877 in het huis, toen herberg Het Damberd, dat nu zijn museum herbergt. Zijn vader, Charles Declercq (1831-1893), was een kleine vlashandelaar, herbergier en touwslager en verzorgde de hele vlasbewerking vanaf het zaaien tot het zwingelen. Van het afval werden ’s winters koorden gedraaid. Zijn moeder, Paulina Gheysens (1836-1906), was de tweede vrouw van Charles Declercq. De man was al gehuwd geweest met Cordula D’heygere. In totaal kreeg zijn vader zestien kinderen, van wie René de voorlaatste was. Na de geboorte van het laatste kind, Rachel, verhuisde Charles naar de herberg De Valke op de hoek van de Harelbekestraat en de Kleine Pontstraat, nu Comm. Edmond Ameyestraat. Hij ging in 1896 eerst geneeskunde studeren aan de Universiteit van Gent maar schakelde al snel over op Germaanse filologie. De Clercq raakte via Emmanuel De Bom betrokken bij het literair tijdschrift Van Nu en Straks en in 1901 was hij voorzitter van Rodenbach’s Vrienden, Taalkundig Studentengenootschap, dat Julius Mac Leod steunde in zijn strijd voor de vernederlandsing van de universiteit. In het literair blad Jong Vlaanderen (1900-1902) publiceerde hij het euforisch essay “Krachtstorm”, over de ontvoogding van het cultuurarme Vlaanderen. Hij ging na zijn promotie in 1902 les geven in Nijvel, Oostende en Gent. In Gent richtte hij met Gustaaf De Smet het Algemeen Kunstverbond voor Beide Vlaanderen op, een culturele vereniging voor de kunst der letteren en beeldende kunsten. De Duitse inval in augustus 1914 deed De Clercq vluchten naar Nederland, waar hij aan de Belgische School in de Van Ostadestraat in Amsterdam les ging geven. Hij werd redacteur van het literair tijdschrift “De Vlaamsche Stem”, een blad dat in februari 1915 werd opgericht voor Belgen van Vlaamse afkomst. Hij publiceerde hierin gedichten waarin hij de Vlaamse ontvoogding bepleitte. Het blad geraakte onder Vlaams-nationale invloed in mei 1915 wanneer het blad met Duitse financiële hulp werd overgenomen door de Groot-Nederlandsgezinde Carel Gerretson. Ook De Clercq evolueerde en werd een Vlaams activist, nadat een met hoofdredacteur Alberic Deswarte op 11 juli verstuurd telegram aan Koning Albert I dat de zelfstandigheid van Vlaanderen bepleitte, negatief beantwoord werd. Het blad waarvan hij inmiddels zelf de hoofdredactie deelde met Antoon Jacob, werd een anti-Belgisch blad. Koning Albert I deed daarop vanachter het IJzerfront een Koninklijk Besluit uitgaan dat hem de onderwijsbevoegdheid afnam. Het blad ging in 1916 ter ziele wegens geldgebrek, nadat het de censuur aan geallieerde zijde niet meer doorkwam en dus ook niet meer aan het IJzerfront geraakte. De Nederlandse dominee uit Gent Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard haalde hem in 1916 over lid te worden van Jong-Vlaanderen. De Clercq had de aandacht getrokken vanwege zijn redacteurschap van het ballingentijdschrift Dietsche Stemmen, een blad waarin de Groot-Nederlandse gedachte uitvoerig bejubeld werd. De Clercq publiceerde er eind 1915, begin 1916 een hekelschrift in aan de Belgische regering in ballingschap in Le Havre, “Havere tegen Vlaanderen”. In 1916 werd hij redacteur van De Toorts, een blad dat tot doel had het Vlaams activisme dat in Nederland als collaboratie gezien werd, te ondersteunen. Hij werd bestuurslid van het “tijdelijk in Holland gevestigde” Nationaal Vlaamsch Komiteit tot Verdediging van de Vlaamsche Zaak in België, dat begin 1917 de Amerikaanse president Wilson een telegram, en de Belgische premier Charles de Broqueville een brief stuurde waarin de Vlaamse kwestie bepleit werd. Het comité ging in mei 1917 op in de “Dietsche Bond”. De oprichting van de Raad van Vlaanderen in mei 1917 haalde in juli 1917 De Clercq over terug te keren naar Vlaanderen. Hij opteerde als lid van de Raad voor een zelfstandig Vlaanderen dat op zou gaan in een Groot-Nederland en verwerkte dat in zijn gedichten. “Daar is maar één Vlaanderen”, een lied van hem uit 1917, getoonzet door Jef Van Hoof, groeide uit tot het officieuze volkslied van de Vlaams-activisten. Op 11 november 1917 nam hij als spreker deel aan de Alhambrameeting, die op 22 december 1917 leidde tot het daadwerkelijk uitroepen van de Vlaamse onafhankelijkheid door de Raad. De Clercq was toen ook hoofdredacteur van de Gazet van Brussel en bejubelde het gebeurde. Van de Dietsche Bond werd hij ondervoorzitter. Op instigatie van de Duitse gouverneur-generaal voor België, Freiherr Ludwig von Falkenhausen, werd hij benoemd tot conservator in het Brusselse Wiertz-museum. In november 1917 maakte hij een culturele tournee door Duitsland waar hij door de Deutsch-Vlämische Gesellschaft hartelijk onthaald werd. In januari 1918 werd hij ondervoorzitter van de Raad van Vlaanderen en bereidde hij de “volksraadplegingen” voor. Ook bij de oprichting in Vlaanderen van afdelingen van de Deutsch-Vlämische Gesellschaft was hij betrokken. Maar zodra president Wilson in oktober 1918 – het nakende Duitse verlies aan het Westelijk front was inmiddels onafwendbaar – de onvoorwaardelijke terugtrekking van Duitsland uit Vlaanderen eiste, vluchtten de leden van de Raad van Vlaanderen naar Nederland en Duitsland.

De vrees voor Repressie na de wapenstilstand deed De Clercq terugvluchten naar Nederland waar hij het over hem in België in 1920 uitgesproken doodvonnis per brief vernam . Hij bracht zijn verdere leven door met het onderwijzen van kinderen van gevluchte Vlaamse activisten en het publiceren van zijn werken. In 1920 ging hij op tournee door Nederland met zelfgeschreven muziekwerken die hij met een combo uitvoerde. Ook voor de Dietsche Bond en De Toorts bleef hij actief, en in Duitsland hield hij regelmatig lezingen over de Vlaamse en Duitse letteren. Pas in 1929, nadat de Amnestiewet van kracht werd, keerde hij eenmalig voor een kort bezoek terug naar Vlaanderen.René de Clercq overleed op 54-jarige leeftijd in Maartensdijk. Hij werd begraven in het Nederlandse dorpje Lage Vuursche.