Waterval naar Ruisdael

50,00

Een waterval; een wilde rivier op de voorgrond, een kapel op een kaap op de achtergrond; naar Jacob van Ruisdael. De illustratie is gepubliceerd in Johannes Immerzeel’s “Het Koninklijk Museum van ’s Gravenhage, op steen gebragt” (Amsterdam: 1828-1833). De litho is gemaakt door Petrus Augustus Beretta en gedrukt op chine collé door Desguerrois & Co. De afbeelding is 29 x 22 cm, zit in een passe-partout en is in goede staat.

1 op voorraad

Beschrijving

This post is also available in: English

Jacob van Ruisdael (Haarlem, 1628 of 1629 – Amsterdam, vermoedelijk Haarlem, begr. 14 maart 1682) was een Noord-Nederlands schilder, tekenaar en etser, bekend van zijn landschappen en zeegezichten. Hij behoort tot de beste schilders die de Gouden Eeuw heeft voortgebracht. Er is veel speculatie over het leven van Van Ruisdael, omdat er weinig over de schilder bekend is: zo zijn alleen al zijn geboortedatum en sterfplek hevige discussiepunten. Voor zover bekend is er geen enkel portret, zelfportret of brief van Van Ruisdael bewaard. Er is een duidelijk beeld van zijn werk maar veel minder van zijn leven. Op 9 juni 1661 verklaarde hij 32 jaar oud te zijn, wat betekent dat hij werd geboren in 1628 of 1629. Hij was de zoon van de onfortuinlijke lijstenmaker Isaack van Ruysdael, die ook wat schilderde. Jacobs moeder was waarschijnlijk Isaacks tweede vrouw, Maycken Cornelis, die hij 12 november 1628 trouwde. Isaack trouwde 9 maart 1642 voor de derde maal, met Barbertgen Hoevenaels en het jaar daarop werd Jacobs halfzuster Maria van Ruisdael geboren. Jacob was een neef van de bekende landschapsschilder Salomon van Ruysdael. Hij groeide op in het Haarlemse schildersmilieu. Van Ruisdaels familie staat ook bekend onder de naam ‘de Goyer’ naar hun afkomst uit het Gooiland. Jacobs grootvader Jacob Jansz de Goyer (voorheen van den Graft, ca. 1560-1616) was als bewoner of pachter van Slot Ruysdael (Ruisschendaal of de Graft) in Blaricum naar Naarden verhuisd, waar hij als meubelmaker werkte. Isaack veranderde echter zijn naam in Van Ruysdael, net als twee andere van de vier zonen van Jacob Jansz, waarschijnlijk om de afkomst van de familie aan te geven en voor het nageslacht te bewaren. Alleen Jacob spelde de nieuwe familienaam met een i. Zijn vader, zijn oom en hun kennissen, waaronder Jan van Goyen, hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de schilder.Van Ruisdael trad in 1648 toe tot het Haarlemse Sint-Lucas schildersgilde. De regels van het gilde geboden dat iemand eerst drie jaar de status van leerling kreeg en vervolgens minstens een jaar als ‘vrije gast’ werd aangeduid. Enkel vrije gasten hadden het recht hun werk te signeren. Omdat Van Ruisdael zijn werk vanaf 1646 signeerde was hij waarschijnlijk van 1643 tot 1646 leerling en vervolgens van 1646 tot 1648 ‘vrije gast’. Van Ruisdaels talent was op jonge leeftijd al duidelijk en algemeen wordt aangenomen dat hij toegelaten werd tot het gilde zo gauw hij de minimumleeftijd van 20 jaar had bereikt. In 1646 eindigden ook de gerechtelijke processen, waarbij zijn vader betrokken was. Waarschijnlijk begon hij vanaf dat jaar zijn vader financieel te ondersteunen. Er zijn verhalen dat Van Ruisdael in 1646 begon te reizen en dat dit resulteerde in een aantal schilderijen. Zo zou hij in 1646 met zijn vader naar Egmond aan Zee zijn geweest, waar ze beiden schilderden. In 1647 zou hij naar Naarden en naar Rhenen zijn geweest. In 1650 zou hij naar Bentheim aan de Duits-Nederlandse grens zijn vertrokken, waarvan hij samen met zijn vriend Nicolaes Berchem een groot aantal schilderijen van Kasteel Bentheim maakte. Vervolgens zou hij naar zijn familie in Alkmaar zijn gereisd. Het is echter hoogstwaarschijnlijk dat hij slechts enkele maanden in Bentheim is geweest en niet verder heeft gereisd. Rond 1656 verhuisde Van Ruisdael naar Amsterdam, waar hij in 1659 burgerrechten kreeg. Hier woonde hij op verschillende adressen, onder meer aan de Kalverstraat en – volgens een vermelding in een kerkenraadprotocol uit 1657 – in de ‘Beursstraet inde Silvere Trompet’. Dit is het tegenwoordige Rokin, vlak bij de Dam. 14 Juni 1657 verzocht hij gedoopt te worden voor de Hervormde Kerk. Een week later werd hij in Ankeveen gedoopt. Waarschijnlijk hoorde hij eerder, net als zijn vader, oom en neef, tot de mennonieten. Er is slechts één document waaruit blijkt dat Van Ruisdael een schildersleerling had. Het schrijven dateert van 8 juli 1600. Die leerling was Meyndert Lubbert (beter bekend als Meindert Hobbema), die Jacob als wees in huis nam. Rond 1660-1661 nam hij Hobbema mee naar de Duits-Nederlandse grens, een reis die grote impact had op de ontwikkeling van Hobbema. Van Ruisdael genoot hoog aanzien in Amsterdam. Na de dood van Govert Flinck in 1660 kregen Van Ruisdael, Jan Lievens, Jordaens, Jurriaen Ovens en Rembrandt door de gebroeders Cornelis en Andries de Graeff de opdracht een aantal schilderijen te leveren voor de decoratie van het nieuwe stadhuis in Amsterdam, het latere Paleis op de Dam.

In de lijst van Amsterdamse artsen (de Series Nominum Doctorum Medicinae) wordt de naam van ene Jacobus Ruijsdael vermeld. Er staat bij dat hij slaagde voor zijn artsenexamen aan de Noord-Franse universiteit van Caen. De naam is echter op grove wijze doorgehaald. Volgens Ruisdaelkenner Seymour Slive is het ongeloofwaardig dat Van Ruisdael op latere leeftijd in Frankrijk nog een studie medicijnen afrondde, temeer daar uit zijn constante productie van schilderijen onmogelijk geconcludeerd kan worden dat hij Amsterdam verlaten kan hebben. Van Ruisdael is nooit rijk geworden, hoewel bekend is uit enkele fiscale en notariële gegevens dat hij beter af was dan zijn vader. In 1674 werd hem een betaling van de 200ste penning opgelegd. Uit het gegeven dat hij tien gulden betaalde, kan worden opgemaakt dat zijn eigen vermogen op 2000 gulden werd geschat. Van Ruisdael bleef zijn hele leven ongehuwd. Op 14 maart 1682 werd hij begraven in het zuiderdwarsschip van de Haarlemse St. Bavokerk (grafnummer 177). Waarschijnlijk is hij aan het eind van zijn leven naar Haarlem teruggekeerd. Er is namelijk geen document gevonden dat zijn naaste familieleden een in de stad Amsterdam geldende speciale belasting hebben betaald voor als een overledene buiten zijn woonplaats begraven werd. Ook zijn er verhalen dat hij in armoede is gestorven, maar dit is waarschijnlijk een verwisseling met zijn neef Jacob Salomonsz. van Ruysdael (ca. 1630-1681), van wie het zeker is dat hij arm is overleden.
Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Jacob_van_Ruisdael